
De witte abeel of ook wel zilver populier genoemd kan wel 400 jaar oud worden, en vormt rijkelijk wortelopslag. Kenmerkend zijn de van onderen witviltige bladeren, die tenminste aan lange loten nooit ontbreken, op den duur verdwijnt deze beharing echter. De bladeren zijn zeer veranderlijk van vorm en grootte: aan korte loten meer rondachtig en niet gelobd, aan lange loten (vooral aan krachtige opslagloten) groter en duidelijk drie- tot vijflobbig.
Habitus
De wiite abeel groeit tot 35 meter hoog.

Bladeren
Bladsteel 2-5 cm lang, behaard, bladschijf 4 tot 10 cm lang (aan krachtige loten vaak aanzienlijk groter), rondachtig tot eirond, aan lange loten bochtig gelobd, aan korte loten niet gelobd, bladrand stomp gegolfd-getand, blad van boven eerst donzig behaard, later kaal en glanzend, van onderen min of meer blijvend witviltig.
Bloemen
De Witte abeel draagt bloemen van maart tot april. Katjes tot 10 cm lang. Katjesschubben gewimperd, met korte, onregelmatige tanden.

Vruchten
De vruchten zijn als bij de Witte abeel, kleine doosvruchten in hangende trossen; zaden zeer klein. De vruchten zijn te vinden van mei tot juni.
Schors
De bast of boomschors van de witte abeel is lichtgrijs, lang glad blijvend, met grote, ruitvormige lenticellen, schors later donkergrijs, dik, met diepe overlangse speten.
Verspreiding
Midden-, Zuid- en Oost-Europa, West-Siberië, Zuidwest-Azië, Noord-Afrika.
Standplaats
Ooibossen in grote rivierdalen. Licht tot matig vochtige, zo nu en dan overstroomde, voedselrijke bodems, ook op droge zandgrond. Warmtebehoeftig en lichtminnend.